Ze kwamen weer in Jeruzalem aan. Toen Jezus zich in de tempel ophield, kwamen de hogepriesters, de schriftgeleerden en de oudsten van het volk naar Hem toe en vroegen Hem:
‘Op grond van welke bevoegdheid doet U die dingen? Wie heeft U het recht gegeven om zo te handelen?’ Jezus antwoordde:
‘Ik zal u een vraag stellen; als u me daarop antwoord geeft, zal Ik u zeggen op grond van welke bevoegdheid Ik zo handel. Doopte Johannes in opdracht van de hemel of in opdracht van mensen? Antwoord mij.’ Ze overlegden met elkaar en zeiden:
‘Als we zeggen:
“Van de hemel, “zal Hij zeggen:
“Waarom hebt u hem dan niet geloofd?” Maar als we zeggen:
“Van mensen, “wat dan?’ Ze waren namelijk bang voor de menigte, want iedereen hield Johannes voor een echte profeet. Dus zeiden ze tegen Jezus:
‘We weten het niet.’ En Jezus zei tegen hen:
‘Dan zeg Ik ook niet op grond van welke bevoegdheid Ik die dingen doe.’